Een burgemeester kan een pand sluiten vanwege drugshandel vanuit dat pand. Uit de toelichting op de wet blijkt dat deze sluiting tot doel heeft om ‘de loop er uit te halen’. Het pand moet niet langer bekend staan als een pand waar drugs kunnen worden gekocht. De vraag is echter hoe lang de sluiting moet voortduren voordat gesteld kan worden dat de loop er uit is. Daarbij botsen de belangen van de burgemeester en de verhuurder van het pand.
Als de burgemeester een pand sluit wegens drugshandel, dan heeft de verhuurder na de feitelijke sluiting de mogelijkheid om de huurovereenkomst met betrekking tot dat pand buitengerechtelijk te ontbinden. Dus via een brief kan de huurovereenkomst worden beëindigd, zelfs zonder dat een rechter de ontbinding uitspreekt. De huurder zal niet altijd het pand opleveren aan de verhuurder. Dan zal de verhuurder alsnog naar de rechter moeten om een ontruimingsvonnis te halen. Wijst de rechter de ontruiming toe, dan kan de verhuurder stuiten op het feit dat de burgemeester stelt dat het pand nog langer gesloten moet blijven, omdat de loop er nog niet voldoende uit is.
De burgemeester van Geldrop had een woning gesloten voor 3 maanden in verband met een professionele hennepkwekerij. De verhuurder, een woningstichting, had de huurder aangeschreven, waarop de huurder heeft besloten om het niet op een procedure te laten aankomen. Nog voordat de sluiting door de burgemeester werd geëffectueerd had de huurder de sleutels ingeleverd bij de woningstichting. Daarmee was dus met wederzijds goedvinden een einde gekomen aan de huurovereenkomst. De verhuurder ontving dan ook geen huur meer van de voormalige huurder. Vandaar dat de verhuurder graag weer over de woning wilde kunnen beschikken om deze aan een andere huurder toe te wijzen. De burgemeester weigerde echter om de sluiting voortijdig op te heffen, omdat de loop nog niet voldoende uit het pand was gehaald. Zie ook mijn eerdere blog “Een ‘drugspand’ sluiten: de tegenstrijdige belangen” van 18 september 2017.
De woningstichting was het niet eens met het besluit van de burgemeester en maakte bezwaar. Dat werd door de burgemeester ongegrond verklaard. Vervolgens stelde de woningstichting beroep in bij de bestuursrechter van de rechtbank Oost-Brabant. In een uitspraak van 29 juni 2017 stelde de bestuursrechter de verhuurder in het gelijk. De sluiting van de woning had ook volgens de bestuursrechter geen toegevoegde waarde meer. De loop behoefde er niet meer uitgehaald te worden en volgens de rechtbank had de burgemeester onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, mede gezien de beleidsregels, waarom een sluiting toch nog nodig zou zijn. De burgemeester moest dus een nieuw besluit nemen op het bezwaarschrift van de verhuurder.
De burgemeester ging echter tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep bij de Raad van State. In een uitspraak van 20 december 2017 verklaarde de hoogste bestuursrechter dat hoger beroep van de burgemeester gegrond. Het voortzetten van de sluiting was volgens de Raad van State wel terecht. Daarbij heeft de Raad van State nog eens benadrukt dat de sluiting van een pand slechts een ‘herstelmaatregel’ mag zijn en dat dit besluit dus niet mag zijn gericht op bestraffing of leedtoevoeging.
Echter, het feit dat de huurder al had meegewerkt aan een beëindiging van de huurovereenkomst en het feit dat de hennepkwekerij – die uiteraard in het geniep was opgezet – allang was ontmanteld, doet volgens de rechter niet af aan het feit dat een sluiting terecht is. Deze sluiting zou kunnen bijdragen aan verdere overtredingen in de woning: Zichtbare sluiting van die woningen door de burgemeester is voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners immers een signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.
De preventieve werking is dus belangrijk. Bovendien zouden omwonenden eerder bereid zijn om meldingen te doen, indien zij zien dat er wordt opgetreden met een sluiting van een woning.
De Raad van State wees nog wel op het feit dat de verhuurder de mogelijkheid heeft om uitdrukkelijk aan de burgemeester te vragen om de sluiting niet uit te voeren of tussentijds op te heffen. Zo’n verzoek ligt voor de hand op het moment dat een nieuwe huurder in beeld is. Dat had deze woningstichting niet gedaan; zij had slechts bezwaar gemaakt tegen het oorspronkelijke sluitingsbevel.
Wanneer een verzoek wordt gedaan om de sluiting op te heffen zal de burgemeester dat verzoek moeten beoordelen met inachtneming van alle (nieuwe) feiten en omstandigheden. De burgemeester moet dan een nieuwe beoordeling maken.
De Raad van State maakt dus een (enigszins gekunsteld) onderscheid tussen:
Het blijft opmerkelijk dat de sluiting door de Raad van State nog wordt gezien als een noodzakelijke herstelmaatregel om de loop er uit te halen. Op 29 maart 2016 waren 294 hennepplanten ontdekt en verwijderd. De huurder had de huur per 18 april 2016 beëindigd en de sleutels ingeleverd. Toch zou het nog zinvol zijn om 4 maanden later de woning te sluiten van 8 augustus 2016 tot 8 november 2016?