31 januari 2024

Procedures bij (voorzitter van) de Huurcommissie en kantonrechter over huurprijsgeschillen

author

Gerard (G.J.) Scholten

feature-img

De Hoge Raad geeft duidelijkheid met beantwoording van prejudiciële vragen

Inleiding
Op 19 januari 2024 heeft de Hoge Raad antwoorden gegeven op prejudiciële vragen van de kantonrechter Rotterdam over de procedure bij de Huurcommissie en de kantonrechter (ECLI:NL:HR:2024:53). Daarmee is duidelijkheid gegeven over een onderwerp waarover in de rechtspraktijk tegenstrijdige vonnissen werden gewezen.

Geschilpunt
Het gaat om de vraag of een huurder of verhuurder na een uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie eerst in verzet moet gaan bij  de Huurcommissie of dat ook direct een beslissing van de kantonrechter kan worden gevorderd over het punt waarover de Huurcommissie om een uitspraak was verzocht.

Vragen aan de Hoge Raad
De kantonrechter Rotterdam had vastgesteld dat verschillend wordt gedacht over deze vragen en dat daardoor onduidelijkheid bestaat in de rechtspraak. Vandaar dat de kantonrechter aan de Hoge Raad heeft gevraagd om duidelijkheid te scheppen.

De kantonrechter heeft de volgende vragen aan de Hoge Raad gesteld:

  1. Kan huurder/verhuurder zich na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie op grond van art. 7:262 BW rechtstreeks tot de kantonrechter wenden zonder eerst in verzet te gaan bij de huurcommissie?

  2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, binnen welke termijn moet huurder/ verhuurder zich dan na een voorzittersuitspraak tot de kantonrechter wenden?

Procedures over huurprijsgeschillen
Artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat wanneer de Huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder uitspraak heeft gedaan over een huurprijsgeschil, partijen geacht worden te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de kantonrechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is gevraagd. Deze rechtsgang van artikel 7:262 BW is bedoeld als een laagdrempelige procedure, waarin partijen zonder rechtsbijstand kunnen procederen. De uitspraak van de Huurcommissie gaat dus gelden tussen partijen, tenzij een van de partijen binnen acht weken een dagvaarding uitbrengt en de zaak aan de kantonrechter voorlegt.

Uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie
Steeds vaker wordt een zaak bij de Huurcommissie afgedaan door de voorzitter. Dat wil zeggen dat niet de gehele Huurcommissie naar de zaak kijkt en een beslissing neemt, maar dat de voorzitter in een versnelde procedure een uitspraak doet. Volgens de wet kunnen partijen binnen drie weken na verzending van het afschrift van die uitspraak van de voorzitter schriftelijk en gemotiveerd in verzet gaan bij de huurcommissie (artikel 20 lid 6, eerste volzin, Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, Uhw).

Uitleg van artikel 20 lid 8 Uhw
In de vragen aan de Hoge Raad ging het met name om de uitleg van artikel 20 lid 8 Uhw:

Indien geen van de in het zesde lid genoemde partijen binnen de in dat lid genoemde termijn in verzet is gegaan, is hetgeen in artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (…) is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de huurcommissie, van overeenkomstige toepassing op de uitspraak van de voorzitter.

Met andere woorden: als geen van de partijen binnen 3 weken verzet heeft ingesteld bij de Huurcommissie tegen een uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie, betekent dit dan dat de uitspraak van de voorzitter onherroepelijk is geworden of kunnen partijen ook (binnen 8 weken) een vordering bij de kantonrechter instellen?

Onduidelijke wetsgeschiedenis
Zowel de kantonrechter Rotterdam als de Hoge Raad hebben gewezen op het feit dat de wetsgeschiedenis niet duidelijk is over de bedoelingen van de wetgever. Er zijn namelijk tegenstrijdige mededelingen gedaan over de rechtsbescherming die partijen hebben tegen een uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie.

Hoge Raad geeft antwoorden
De Hoge Raad heeft aangegeven hoe de wet en de wetsgeschiedenis moet worden uitgelegd en komt met de volgende antwoorden op de prejudiciële vragen:

  1. Een partij die het niet eens is met een voorzittersuitspraak heeft de mogelijkheid om binnen drie weken in verzet te gaan bij de Huurcommissie. Nadat de Huurcommissie een uitspraak heeft gedaan op het verzet kan een partij binnen acht weken een beslissing van de kantonrechter vorderen. Een partij kan echter ook ervoor kiezen om zich na de voorzittersuitspraak rechtstreeks tot de kantonrechter te wenden. Het antwoord op de eerste prejudiciële vraag luidt dus bevestigend.
  2. De partij die ervoor kiest zich na een voorzittersuitspraak rechtstreeks tot de kantonrechter te wenden, kan dit doen binnen de in artikel 7:262 lid 1 BW genoemde termijn van acht weken. De inhoud van een voorzittersuitspraak wordt dus niet geacht tussen partijen te zijn overeengekomen voordat acht weken na verzending van het afschrift daarvan ongebruikt zijn verstreken. Hiermee is ook de tweede prejudiciële vraag beantwoord.

Samenvatting
Een partij die het niet eens is met een uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie heeft dus een keuzevrijheid:

  1. verzet bij de Huurcommissie binnen 3 weken na de voorzittersuitspraak, of
  2. dagvaarding bij de kantonrechter binnen 8 weken na de voorzittersuitspraak

Ook indien eerst de verzetprocedure bij de Huurcommissie wordt gevolgd, kunnen partijen binnen 8 weken na de uitspraak op het verzet de kwestie aan de kantonrechter voorleggen.

 

author

Gerard (G.J.) Scholten

Gerard is de specialist op het gebied van huurrecht en levert maatwerk aan gemeentelijke overheden en particulieren op het gebied van bestuursrecht, waaronder omgevingsrecht. Gerard heeft onder meer de buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomsten na gemeentelijke sluiting vanwege drugsoverlast op de kaart ...
Delen

overig nieuws_