Een medebewoner van een huurder is geen medehuurder. Er is een essentieel verschil. Als de hoofdhuurder de huur opzegt, mag de medehuurder die (onder voorwaarden) voortzetten. Een medebewoner heeft die rechten niet en dient de gehuurde woning bij opzegging door de huurder in beginsel te verlaten.
Dat besef leefde ook bij twee zussen die samen een huis van een woningcorporatie bewoonden. Eén van de twee (de oudste) was huurster, de andere ‘slechts’ bewoonster. Op enig moment vroeg de jongste zus het medehuurderschap aan. De corporatie weigerde aanvankelijk. Om in aanmerking te komen voor medehuurderschap, dient sprake te zijn van een duurzame en gemeenschappelijke huishouding. Dat betekent onder meer dat men de verwachting moet koesteren dat men in de toekomst bij elkaar zal blijven. In geval van een samenleving van twee zussen ligt dat niet direct voor de hand; zij zullen immers doorgaans een eigen gezin gaan stichten en de samenwoning dan opbreken.
De zussen trachtten de corporatie echter te overtuigen van hun wens om in de toekomst bij elkaar te blijven. Zij lieten papieren zien waaruit bleek dat zij samen op vakantie gingen en er gezamenlijke verzekeringen voor hen beiden waren afgesloten. De corporatie gaf de jongste zus, enigszins morrend, het voordeel van de twijfel en verleende haar de status van het medehuurderschap.
Een paar maanden later zegde de oudste zus de huur op, de jongste wilde blijven wonen – en promoveren van medehuurder naar hoofdhuurder. Uiteraard voelde de corporatie zich bedonderd door de plotselinge opzegging en veronderstelde een een-tweetje door de zussen. Dat gevoel bedonderd te zijn werd gesterkt toen uit een onderzoek bleek dat de oudste zus kort vóór het aanvragen van het medehuurderschap al een huis had gekocht in een andere plaats en daar inmiddels woonde.
De corporatie beriep zich op dwaling bij het verlenen van het medehuurderschap aan de jongste zus. Het verweer van de zussen dat het huis was gekocht als beleggingsobject en de oudste zus pas had besloten daar te gaan wonen toen zij kort daarna ontdekte zwanger te zijn, werd door de rechter in haar uitspraak als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De huuropbrengst van het pand was daarvoor te laag en een huis kopen als beleggingsobject in een inzakkende huizenmarkt was ook ongeloofwaardig.
De jongste zus diende daarop het veld te ruimen.
Sociale huurwoningen zijn geen familiebezit, zo blijkt maar weer. In geval van een aanvraag om medehuurderschap dient u goed op uw hoede te zijn, zeker als sprake is van inwonende familieleden. In beginsel dient aan een dergelijke inwoner geen medehuurderschap te worden toegekend. Maar ook als u -naar achteraf blijkt- ten onrechte medehuurderschap heeft toegekend is dat in theorie nog te repareren. Als er spake is van een opzichtig opzetje dan prikt de rechter daar wel doorheen en kan de woning worden toebedeeld aan iemand die wél aan de beurt is.