Door een uitspraak van 26 april 2018 van de meervoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, sector bestuursrecht, is een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de discussie over de inkomensafhankelijke huurverhoging, ook wel ‘gluurverhoging’ genoemd. De bestuursrechter heeft bepaald dat de Minister van Financiën een schadevergoeding moet betalen van ruim 550 euro, omdat in de periode 2013-2015 inkomensgegevens van de huurder zijn verstrekt aan de woningbouwcoöperatie. Die gegevens verstrekking was onrechtmatig en om die reden moet de minister een schadevergoeding betalen, gelijk aan de geraamde extra huurverhoging. De minister is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. We zullen het oordeel van de Raad van State moeten afwachten.
In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 is bepaald dat het verstrekken van de inkomensgegevens door de belastingdienst aan verhuurders in strijd was met het bepaalde in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), omdat er geen wettelijke verplichting was voor de minister om deze gegevens te verstrekken. Die wettelijke verplichting was wel beoogd, maar door een onzorgvuldigheid van de wetgever was de verplichting niet expliciet opgenomen in de regels die betrekking hebben op de extra inkomensafhankelijke huurverhoging.
De uitspraak van de Raad van State is voor toenmalig minister Blok aanleiding geweest om snel met reparatiewetgeving te komen. Vanaf 2016 is er wel een uitdrukkelijke verplichting opgenomen in de wet. Daardoor is de gegevensverstrekking door de minister vanaf dat moment niet langer onrechtmatig. Maar hoe om te gaan met het verleden, waarin op grote schaal inkomensgegevens zijn verstrekt, die hebben geleid tot extra huurverhogingen.
De Woonbond heeft eerder getracht om in civiele procedures het Rijk en (organisaties van) verhuurders aansprakelijk te stellen voor onrechtmatig handelen in de hoop een schadevergoeding te kunnen claimen. Die procedures zijn echter op niets uitgelopen (uitspraak I en uitspraak II).
In de onderhavige zaak bij de bestuursrechter heeft een huurder achteraf verzet aangetekend op grond van artikel 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens (oud) tegen het feit dat de minister inkomensgegevens heeft verstrekt over de periode 2013 tot en met 2016. Dat verzet is niet gehonoreerd door de minister. De minister stelde namelijk dat verzet achteraf niet mogelijk is. Althans dat het verzet niet tot gevolg kan hebben dat de gegevensverstrekking voorafgaande aan het verzet onrechtmatig zou zijn geweest. Dat standpunt wordt door de rechtbank gevolgd, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wbp. Bovendien oordeelt de rechtbank dat het verzet tegen de gegevensverstrekking vanaf 2016 ook terecht ongegrond is verklaard, omdat vanaf dat moment wel een expliciete verplichting in de wet was opgenomen. De minister was dus vanaf 2016 verplicht om de gegevens te verstrekken.
Hoewel het verzet van de huurder tegen de gegevensverstrekking in de periode van 2013 tot en met 2015 dus niet werd gehonoreerd, oordeelde de rechtbank dat de gegevensverstrekking in die periode wel onrechtmatig is geweest. Dat vloeit voort uit de uitspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat die gegevensverstrekking in strijd was met artikel 67 Awr. Omdat het bestuursrecht via de weg van het verzet geen adequaat rechtsmiddel biedt, heeft de rechtbank zelf de onrechtmatigheid van de gegevensverstrekking vastgesteld. Om die reden is het beroep van de huurder, gericht tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de hoogte van de schade aan de zijde van de huurder begroot op 2,5% van de huurverhogingen die vanaf 1 juli 2013 tot 1 april 2016 (het moment van de reparatiewetgeving) zijn berekend. Die 2,5% is namelijk de extra inkomensafhankelijke huurverhoging die mag worden berekend aan huurders met een inkomen boven een bepaalde grens. In het onderhavige geval leidt deze schadebegroting tot toekenning van een bedrag van € 554,10 aan de huurder.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft op 1 juni en 4 juni 2018 geleid tot kamervragen van de PvdA en de SP. Aan de minister is gevraagd wat de gevolgen zullen zijn van deze uitspraak. Daarbij is verwezen naar eerdere uitspraken van minister Blok dat hij het niet logisch vond om een vergoeding toe te kennen aan de huurders die zijn geconfronteerd met gegevensverstrekking in de periode 2013 tot en met 2015. De leden van de SP hebben aan de minister gevraagd of de bereidheid bestaat om aan de bijna 2 miljoen huishoudens die het betreft een soortgelijke schadevergoeding toe te kennen. De SP heeft zelfs bepleit dat de huur van de betreffende huishoudens zou moeten worden teruggebracht tot het niveau van 2012, gecorrigeerd met de inflatie. Ook wordt aangedrongen op nader overleg met de Woonbond als vertegenwoordiger van de huurders. Dit om nieuwe procedures te voorkomen. Minister Ollongren heeft de betreffende vragen inmiddels beantwoord (PvdA en SP). Zij heeft benadrukt dat de regering zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank en dat om die reden hoger beroep is ingesteld. Er bestaat dan ook geen bereidheid om de huurder tegemoet te komen.
De Woonbond heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een modelbrief opgesteld, waarmee huurders bij de belastingdienst een schadevergoeding kunnen eisen. Naar verwachting zullen veel huurders van deze mogelijkheid gebruik gaan maken. Ondertussen moet worden afgewacht wat de minister zal antwoorden op de vragen van de SP. Bovendien staat voor de minister hoger beroep open tegen de uitspraak van de rechtbank bij de Raad van State.
Uit de procedures die tot op heden zijn gevoerd blijkt dat huurders die zijn geconfronteerd met inkomensafhankelijke huurverhogingen in de periode van 1 juli 2013 tot 1 april 2016 geen schadevergoeding kunnen eisen van hun verhuurder, maar dat mogelijk wel een schadevergoeding kan worden gevorderd van de minister (de belastingdienst). In mijn bijdragen in Woonrecht is ook reeds aandacht besteed aan deze problematiek (WR 2016/26 en WR 2018/19).